Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [38]Maar nu [39]telt Gij mijn [40]treden; [41]Gij bewaart [mij] niet om mijner zonden wil. 38. Alsof hij zeide: Ik wenste vergeefs voor een tijd in het graf te rusten, overmits Gij voorgenomen hebt mij om mijn zonden, die Gij zeer nauw waarneemt, zeer zwaarlijk in dit leven te straffen. Vergelijk onder, hfdst.33 vs.11. 39. De treden, of de gangen des mensen te tellen, heet niet alleen die te aanschouwen, maar ook waar te nemen en acht daarop te geven, om die, of te bezorgen en te zegenen, Ps.56:9, of te straffen, gelijk hier. Zie onder, hfdst.31 vs.4. 40. Dat is, al het voornemen, doen en laten mijns levens, hoe klein het ook zij. Alzo onder, hfdst.31 vs.4, en hfdst.34 vs.21; Spreuk.16:9; Jer.10:23. 41. Dat is, Gij draagt geen zorg voor mijn welstand, maar zoekt mij te verdrukkenen te verdoen, tot zulk een einde al mijn zonden U voorstellende. Anders, houdt Gij niet wacht over mijn zonde? Dat is, hebt Gij niet grote achting op mijn zonde, om mij daarover te straffen? Of, Gij verschoont niet van mijn zonde.